Visie

2.1   Missie en visie van Stichting Talent Westerveld

 

Het visiestatement van onze organisatie is als volgt geformuleerd:

 

De visie kenmerkt zich door twee leidende principes en vier kernwaarden:

 

Niet apart maar samen

Groei naar kwaliteit

 

Professionaliteit

Betrokkenheid

Resultaat

Kindgericht werken

 

Binnen dit referentiekader kan elke school en elke medewerker eigen waarden en doelen hanteren, zolang ze niet strijdig zijn met de algemene uitgangspunten en ook niet leiden tot een onderlinge strijd. We verwachten van onze medewerkers en stimuleren ouders en kinderen de kernwaarden uit te dragen en te vertalen in handelen. Het gedrag van de medewerkers geldt steeds als voorbeeld voor kinderen (en hun ouders).

 

Vanuit de genoemde kernwaarden formuleert Stichting Talent Westerveld de missie RUIMTE OM TE LEREN door:

2.2   Missie en visie: waar de school voor staat

uitgangspunten en prioriteiten

 

In de samenleving van morgen zullen omgaan met gevoelens, leren keuzen te maken, informatie verzamelen en selecteren wellicht de belangrijkste vaardigheden zijn om overeind te blijven. Dit betekent dat het in het onderwijs niet alleen gaat om het aanleren van kennis en het verwerven van een lerend vermogen, maar ook om het verwerven van een positief gevoel van zelfwaarde. In een maatschappij waarin kennis steeds veroudert, is de kunst om lekker in je vel te blijven zitten en je voortdurend nieuwe kennis eigen te maken van groot belang.

 

We zijn een school die zich ten doel stelt opvoeding en onderwijs te ontwikkelen volgens de beginselen van het ErvaringsGericht Onderwijs (E.G.O.). Zie ook www.ervaringsgerichtonderwijs.nl  en onze eigen site www.obsdeheidehoek.nl. Wanneer we dit betrek­ken op onze school betekent goed onderwijs voor ons: onderwijs  waarbij kinderen maxi­maal betrokken zijn, zich voortdurend ontwikkelen en zich er goed bij voelen.

De leerkrachten houden daarbij zoveel mogelijk rekening met de belevingswereld van de kinde­ren. Dit gegeven vormt de basis van ons onderwijsconcept. De 3 principes die we hierbij gebruiken zijn:

1 het vrij leerlingeninitiatief, hierin kunnen kinderen in principe voor een groot deel van de dag vrij, uit een reeks van mogelijkheden kiezen. Dit is een krachtig middel om kinderen tot betrokken activiteit te laten komen. Vrij initiatief maakt het mogelijk dat kinderen zich langs een eigen weg ontwikkelen. 2 Het schoolmilieu speelt een belangrijke rol. Kinderen moeten in de school vinden wat aan hun behoeften tegemoet komt. Dit betekent dat we erop letten dat het materiaal dat we in de klas brengen voldoende uitdaging biedt om tot een eigen ontwikkeling te komen.

Daarnaast biedt de leerkracht nieuwe activiteiten aan, waaruit de kinderen weer een keuze kunnen maken. Leerkrachten houden steeds goed in de gaten wat het doel is: ’het op een betrokken manier leren van de leerlingen’. Door observaties houdt de leerkracht oog voor individuele kinderen, zodat we kinderen steeds vooruit kunnen helpen.

Kinderen moeten zich veilig en aanvaard voelen. Dit doet een beroep op het inlevingsvermogen van de leerkracht. Bovendien kunnen we door met de kinderen te praten op het spoor komen van wat hen bezig houdt, waar hun interesses liggen. Dit is het derde principe: de ervaringsgerichte dialoog.

De twee kenmerken die van grote waarde zijn voor de ontwikkeling van een kind zijn: betrokkenheid en welbevinden. Zij geven antwoord op de vraag hoe een leerling zich ontwikkelt of dingen leert. We zijn pas echt tevreden over een activiteit als we erin slagen een hoge betrokkenheid te realiseren, want in betrokken activiteit geven kinderen (en ook volwassenen) het beste van zichzelf. Als die hoge mate van betrokkenheid er is vindt er ontwikkeling plaats. Dit is echt leren. Betrokkenheid staat uiteraard niet op zich­zelf maar heeft veel te maken met welbevinden.

Bij het beoordelen van betrokkenheid kijken we naar een aantal kenmerken en signalen die bij kindgedrag horen.

We houden bij het beoordelen rekening met de leeftijd en ontwikkelingsniveau van de kinderen. Bij het observeren van de ontwikkeling staat de volgende vraag centraal: ‘Is dit kind nog in ontwikkeling?’. Door hier naar te kijken worden ook hoogbegaafde leerlingen gesignaleerd, die anders minder snel zouden opvallen, omdat hun resultaten op de verschillende toetsen toch wel voldoende zijn. De mate van welbevinden van kinderen geeft aan hoe zij het maken op het emotionele vlak. Kinderen (en volwassenen) die zich ‘welbevinden’, voelen zich ‘als een vis in het water’, ze zijn emotioneel gezond hebben zelfvertrouwen, durven zichzelf te zijn en voor zichzelf op te komen. De zo belangrij­ke kenmerken betrokkenheid en welbevinden realiseren we door de volgende  5 betrokkenheidverhogende factoren voor ogen te houden, met daaraan vastgekoppeld vijf werkvormen die een houvast geven om de betrokkenheid van de kinderen te verhogen en om hun welbevinden te vergroten. De factoren en werkvormen zijn de volgende:

 

2.2.1 De 5 betrokkenheidsverhogende factoren

 

1  Sfeer in de groep en de relatie met elkaar       c      kring

Kinderen moeten ‘lekker in hun vel zitten’. Een belangrijke factor hierbij is de sfeer in de klas. Deze is afhankelijk van verschillende zaken, zoals de relatie die de leerling heeft met de leerkracht en de medeleerlingen. Kinderen hebben het vertrouwen van de volwassenen in hun buurt nodig, hun geduld, hun goede vragen naar problemen die je als leerling kunt hebben, zodat je weer verder kunt. Om een goede sfeer en relatie te bevorderen wordt gebruik gemaakt van de kring. Dit is een moment waarop de groep of een deel van de groep bij elkaar komt met het oog op uitwisseling van gedachten en ervaringen. Er zijn twee functies: de kring als ontmoetingsplaats waarin onderling contact bevorderd wordt en de kring met een plannend en evaluerend karakter. De kring wordt dan gebruikt voor het maken van afspraken door de kinderen samen met de leerkracht, voor het plannen en bespreken van werkplannen, het geven van instructies, het terugkijken en nadenken over eigen gedrag en dat van anderen.

 

2  Aanpassing aan het niveau      c       contractwerk

Aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van het kind is essentieel voor betrokkenheid. Wanneer het niveau te hoog is haakt het kind af en wanneer het te laag is, is er geen uitdaging meer voor het kind. Kinderen verschillen op vele vlakken van elkaar, zoals op ontwikkelingsniveau, belangstelling, tempo en bewegingsbehoefte. Verschillen tussen kinderen  vinden we normaal. We willen dat kinderen het gevoel krijgen dat ze, onge­acht hun prestaties, geaccepteerd worden als persoon. Als kinderen zelf kiezen zijn ze bijna altijd betrokken bij wat ze gaan doen. Een werkvorm die zich hier heel goed voor leent is contractwerk.

Dit is een vorm waarbij voor iedere leerling een activitei­tenpakket voor een bepaalde periode (een dag, twee dagen of bij de oudere kinderen een week of langer) op papier wordt vastgelegd. Bij de onderbouw is dit in de vorm van een takenbord waar de activiteiten op aangeboden worden. Voor het maken van dit pakket krijgt elke leerling een bepaald deel van de tijd beschikbaar. Hierbinnen kan de leerling redelijk zelfstandig beslissen over de duur en de volgorde van de activiteiten. De leerkracht draagt een stuk organisatie (zelfstandigheid) en verantwoordelijkheid over aan de kinderen. Per kind wordt bekeken wat hij of zij aan kan in de contracttijd, soms behelst het vele vakgebieden. Een belangrijk aspect van contractwerk is dat leerlingen in het leerproces verder kunnen gaan zonder door anderen te worden gehinderd. De contracten van de kinderen zijn niet gelijk, maar op hun eigen leerproces afgestemd. Door deze manier van werken sluiten we aan bij het ontwikkelings – en het belangstellingsniveau van de kinderen. Door deze manier van werken praten we niet meer over jaargroepen, maar niveaugroepen. De leerlingen hoeven niet meer te wachten tot de leerkracht vertelt wat ze moeten doen, ze  kijken op hun contract en zien wat al af is en wat ze nog moeten doen.  Ze leren hun tijd in te delen, schatten de duur van de activiteiten, structure­ren hun werk, kunnen de hulpvraag uitstellen, helpen zelf en worden geholpen door medeleerlingen en kunnen zelfstan­dig omgaan met hulpmiddelen en bronnen. Ze nemen zelf initiatief en hun betrokkenheid wordt vergroot.

 

3  Werkelijkheidsnabijheid        c       projectwerk

Kinderen hebben belangstelling voor wat er om hen heen gebeurt. Ze willen deze werkelijkheid begrijpen en er mee omgaan. Projectwerk ontstaat als kinderen bepaalde vragen, problemen of thema’s tegenkomen die hen sterk aanspreken. Een project start als een kind (kinderen) zich aangetrokken voelt tot een bepaald onderwerp en dat gaat onderzoeken. Dit kan in de vorm van een geschreven verhaal, een getypte tekst op de computer, een muurkrant enz. Soms maken kinderen veel meer dan alleen een verhaal, er worden bijv. dingen die een relatie hebben met het thema werkelijk (na)gemaakt. Als het project wordt afgerond vindt er een presentatie plaats in de kring, zodat andere kinderen op de hoogte worden gebracht van de (leer)activiteiten van medeleerlingen.

 

 

4 Activiteit       c     ateliers (keuzecursussen)

We proberen te voorkomen dat er slechts éénrichtingsverkeer is van de leerkracht naar de leerlingen. Het gebruik maken van ‘ateliers’ is een werkvorm waarbij de kinderen zelf aan het werk kunnen. Ateliers zijn aparte tijdsblokken van circa een halve dag, waarbij de kinderen de keuze hebben uit een aanbod van activiteiten, die een bijzondere begeleiding, bijzondere materialen en soms een bijzondere ruimte veronderstellen. Sommige ‘ateliers’ vereisen specifieke begeleiding, daarvoor wordt hulp ingeroepen van deskundigen of van ouders. Voorbeelden van ateliers zijn: timmeren, schaken, aerobic, kleien of koken.

 

5  Leerlingeninitiatief c      vrije activiteit

Er kan alleen maar sprake zijn van betrokkenheid als een activiteit helemaal aansluit bij het behoeftepatroon van het kind. Daarom moet er ruimte zijn voor persoonlijke inbreng van het kind, waardoor de individuele belangstelling aan het licht komt. Het inspelen op behoeften van kinderen is weer een krachtig middel om de betrokkenheid te verhogen. Een goed middel daarvoor is de vrije activiteit. Dit is een organisatievorm waarin kinderen uit een ruim aanbod kunnen kiezen, waarbij zo weinig mogelijk beperkingen gelden. Naast het aanbod van de leerkracht kunnen ook leerlingen met ideeën en activiteiten komen. Door kinderen te observeren probeert de leerkracht er achter te komen waarin kinderen geïnteresseerd zijn, om zo een aanbod te kunnen doen, dat aansluit bij de (individuele) behoeften.

 

Met de drie praktijkprincipes en de vijf betrokkenheidbevorderende factoren is in het ErvaringsGericht Onderwijs  het kind de norm. Het onderwijs is ‘aangepast’ aan de kenmer­ken van de leerlingen. Door deze manier van werken stemmen we het onderwijs af op het kind, we nemen de verschillen tussen kinderen als uitgangspunt. Dit onderwijs legt de norm van het succes bij het kind zelf: ‘we halen er uit wat er in zit’.

 

De leerstof en manier van aanbieden worden zo gekozen, dat ze stap voor stap aansluiten bij de ontwikkeling die het kind ten aanzien van het leerproces doormaakt. Het tempo waarin de stof wordt aangeboden wordt bepaald door het tempo waarin het kind zich de stof eigen maakt. We zorgen voor een ononderbroken ontwikkelingslijn van de kinderen t/m het bereiken van de kerndoelen. Zittenblijven en hetzelfde nog een keer doen kennen we niet. Ook de onvoldoende is er niet bij. Want als kinderen steeds datgene doen wat past bij hun ontwikkeling doen ze het voldoende. Zo niet dan  is de stof die ze moeten maken te moeilijk en moet de leerkracht dat aanpassen. Wel kun je 9 jaar over de basisschool doen ook dit is afhankelijk van het kind zelf.

 

2.2.2 Het werken in de verschillende bouwen                                                                  

 

Een dag werken in de onderbouw

Vanaf 8.15 uur komen de kinderen de klas binnen. De een alleen, de ander met vader of moeder om even wat werk of wat dingen in de klas te laten zien, of om daar een verhaal bij te vertellen. Het leuke van de vrije inloop vinden wij dat de kinderen bij binnenkomst direct hun verhaal kwijt kunnen en we ze hierbij even individuele aandacht kunnen geven. Soms hebben ze iets om te laten zien of iets ingrijpends meegemaakt, ook zijn er kinderen die iets liever niet in de kring vertellen of dit niet durven, dat lost zich op deze manier op. Wij als leerkrachten merken op deze manier ook wat er leeft bij de kinderen.

Zo kreeg een van ons de vraag waarom je eigenlijk gaat huilen en waarom je daarbij tranen krijgt. Ja, waar komen die tranen eigenlijk vandaan? Zo ontstond er dus een interessant kringgesprek. Ook kwamen we er met z’n allen achter dat je ook kunt huilen van blijdschap. En waarom huilen kinderen eigenlijk veel vaker dan grote mensen? Hebben grote mensen dan nooit verdriet? Zo werden er allerlei dingen bedacht waarom je wel zou kunnen huilen. Je moet als leerkracht op de Heidehoek aardig flexibel zijn en in kunnen gaan op de belevingswereld van de kinderen. Ter plekke werd er dan ook een boek gezocht waar een verhaal in stond dat mooi aansloot bij dit onderwerp n.l.: ‘ Bij uil thuis’. Daar staat een verhaal in over de tranenthee die uil voor zichzelf gaat zetten. Daar had uil ineens zin in maar hij moest wel eerst heel wat tranen verzamelen om een pot tranenthee bij elkaar te krijgen. Hij moest dus aan heel veel zielige en verdrietige dingen denken. Sommige dingen vond uil heel erg zielig maar de kinderen helemaal niet. Het verhaal sprak de kinderen zo aan dat er die middag een handpop van een uil bij werd gehaald en een mini theeservies. Zo werd het verhaal in de klas nagespeeld met juf achter de kast en na afloop, nadat de kinderen uil hadden geholpen bij het bedenken van hele zielige en verdrietige dingen, tot grote verbazing van de kinderen een theepotje gevuld met echte tranenthee. Iedereen mocht ook een echt slokje thee (Zout water) proeven. Door dit poppenspel wat op de dag zelf snel bedacht was werden de kinderen zo enthousiast dat ze zelf tranenthee wilden maken en met poppen achter de kast wilden spelen. De volgende dag kwamen er verschillende kinderen met handpoppen op school en ze vroegen of ze ook in de echte poppenkast iets mochten spelen. In tweetallen gingen ze stukjes instuderen met hun eigen pop of knuffel in de hoofdrol. Echte optredens werden het en het verbaasde ons hoeveel fantasie de kinderen hierbij hadden en ook echt verschillende stemmen gebruikten. Als kinderen laten merken ergens zeer betrokken bij te zijn moet je daar iets mee doen. Op zo’n moment staat het kind er open voor en is er sprake van echt leren. Dit gebeurt dan ook op een hele natuurlijke manier. Wij hebben als leerkracht vooral de taak om met materialen aan te komen en het geheel te begeleiden. Ook kijken we hoe we met bepaalde leerstof op de onderwerpen in kunnen gaan. Want terwijl er in groep 1 en 2 poppenkasten geplakt worden en de rest van de taken op het takenbord ook zoveel mogelijk inhaken op het onderwerp, gaan de kinderen van groep 3 bezig met hun contract. Woordjes schrijven die te maken hebben met het onderwerp en ook zij weten dat als hun contract af is, er nog genoeg tijd is om te knutselen of een poppenkastspel voor te bereiden. Op het bord worden er door groep 3 woordjes bedacht die te maken hebben met het onderwerp, van de letters die ze al kennen worden al heel wat woordjes bedacht. Op de ateliermiddag, wanneer alle kinderen knutselen worden er prachtige fantasiepoppen gemaakt van pollepels waarvan er niet een gelijk is. Welbevinden en betrokkenheid bereiken we vooral door veel naar de kinderen te luisteren en ze in hun leefwereld te observeren.

Het werken in de middenbouw

Het is kwart over 8, nog een kwartiertje voordat “de bel”gaat. Maar dat is niet te merken. Er zijn al verschillende kinderen druk doende in de klas. Maarten laat zijn moeder z’n taalschrift zien, waarin hij met een  fel gekleurde gelpen een taallesje heeft geschreven.   Nienke en Susanne schrijven de hoofdletters, die ze net hebben geleerd, op het schoolbord voor in de klas. Chantal snuffelt in de boekenkast, want haar vakleesboek is bijna uit, en ze is al vast op zoek naar een ander boek. Dan gaat de bel en de rest van de groep komt binnen. Eerst even de stoel van je tafeltje zetten, dan gaan we rondom de instructietafel in de kring zitten. Even bijpraten over wat we allemaal hebben beleefd. En dan is het tijd om aan de slag te gaan. Een groepje van 5 kinderen blijft aan de instructietafel zitten, want zij krijgen vandaag een nieuw contract. De andere kinderen weten wat ze kunnen gaan doen en gaan (zelfstandig) aan het werk: Kevin gaat alvast zijn verhaal voor de schoolkrant op de computer typen.  Anne en Marian willen met schrijven beginnen en komen  nog snel even vragen hoe de hoofdletter “B” geschreven moet worden. Dat oefenen we even samen op het bord. Ruben, Mariska en Marit hebben hun rekenen gepakt en overleggen even samen hoe die “lastige” som ook alweer moest. Inmiddels heeft het groepje aan de instructietafel hun boeken en nieuwe contract voor hun neus.  De rest van de groep weet het: Nu even niet storen! Met deze kleine groep houden we een kringgesprek over het nieuwe taalthema; sprookjes.

De kinderen vertellen over hun lievelingssprookje en vullen elkaar aan als het verhaal toch ook anders kan zijn. De komende twee weken zullen oefeningen in de taallesjes over sprookjes gaan. Ik leg alvast een paar taallesjes uit, die op hun contract staan. Vervolgens pakken we ons  spellingswerkboek. In het woordpakket zien wij welke spellingsproblemen  deze week centraal staan; woorden zoals hond met een d op het eind en woorden zoals ijs met een lange ij.  Samen bespreken we waar we op moeten letten. Ook worden de spellingskaarten besproken, die in de loop van de week gemaakt kunnen worden.  En nu: aan de slag, want ze popelen om aan hun nieuwe contract te beginnen. Rijanne blijft nog even bij mij aan de instructietafel zitten en ook Kevin en Mariska komen erbij zitten, want we gaan samen nogmaals die lastige kloksommen oefenen. Zo gaat de ochtend snel voorbij.  Soms komt een klein groepje bij mij aan de instructietafel voor uitleg, of het is een kind die graag wat extra hulp wil hebben bij zijn/haar werk. Om 11.15 uur komen kinderen  van groep 6 om samen met groep 5 wereledoriëntatie te gaan doen.

‘s Middags beginnen wij altijd met een half uurtje duo- of stillezen. Daarna is er nog even tijd om aan je contract te werken. (dit doen we nooit erg lang, want de resterende tijd van de middag wordt gevuld met expressie of gymnastiek.) Nadat we met z’n allen een aantal liedjes hebben gezongen, gaan we naar het sportveld waar we snel een slagbalveld uitzetten. Tjonge wat is het  spannend, vooral als Kevin weer een homerun slaat. Bezweet en met rode koppies van het spel, komen we na afloop in de klas terug, snel even de spullen opruimen, stoel op de tafel en naar huis……   .

Het werken in de bovenbouw

Om kwart over 8 komt een groepje kinderen de klas binnen. Een aantal begint meteen met het contractwerk, waarschijnlijk weten ze dat ze niet met hun planning uit zullen komen en proberen op deze manier wat tijd in te halen. Het kan ook zijn dat de activiteiten van het contract boeiend genoeg zijn om er voor schooltijd al aan te beginnen. Drie kinderen gaan bij elkaar zitten praten. Thomas pakt zijn aquarel, waar hij de vorige dag aan is begonnen en gaat met een penseel de kleuren aanbrengen in de tekening.

 

Al deze kinderen maken gebruik van de vrije inloop, dit betekent dat je vanaf 8.15 uur naar je klaslokaal kunt gaan om te beginnen met je werk. De leerkracht is ondertussen bezig met de voorbe­reidingen van de ochtend, maar kan als er vragen zijn de leerlingen al vast helpen. De anderen spelen buiten op het schoolplein of voetballen op het grasveld naast de school. Om half negen gaat de bel. De kinderen in de klas gaan gewoon door met hun werk, de anderen komen binnen en pakken hun spullen. Elk kind weet wat er deze week gedaan moet worden en hoeft niet op de leerkracht te wachten, ze kunnen zelfstandig aan het werk. Na een minuut of tien roept de leerkracht de kinderen bij elkaar in de kring. Deze morgen worden het nieuws uit de krant of van het journaal met elkaar besproken en van commentaar voorzien. Na de bespreking wordt er een planning gemaakt voor de rest van de ochtend.

Na de kring gaan de kinderen verder met hun contractwerk en is er gelegenheid tot het stellen van vragen over het werk van de vorige dag. Sommige kinderen moeten zaken die niet goed begrepen zijn verbeteren en hebben daar

hulp bij nodig.

Groep 7 gaat samen met de leerkracht een taak rekenen bespreken terwijl de groepen 6 en 8 zelfstandig werken. Tijdens zo’n bespreking mag er niet gestoord worden door de andere kinderen, ze moeten de vraag die hen bezighoudt uitstellen  of voorleggen aan een ander (ouder) kind. Kom je er niet uit dan kun je ook iets anders gaan doen van je contract. De leraar maakt zo nu en dan een rondje langs de kinderen, zodat eventuele vragen ook dan gesteld kunnen worden. Twee kinderen gaan naar de computers. Timo gaat de topografie van Azië oefenen terwijl Femke haar tekst die ze deze week verbeterd en herzien heeft gaat uittypen en printen. De kinderen van de bovenbouw hoeven hun werk niet te onderbreken maar mogen in de pauze binnen blijven. Het is mooi weer vandaag, de meeste kinderen kiezen voor buiten spelen. Vandaag is de laatste dag van het weekcontract van groep 7. Zij moeten nu alles klaar hebben wat op hun contract staat. Sommigen zullen nog hard moeten werken, anderen die klaar zijn kunnen vrij kiezen uit een reeks van activiteiten: een mooi computerprogramma gaan doen, een typcursus, schaaklessen volgen  uit een boek of via een cd-rom, verder werken met rekenen of taal, of misschien hebben de kinderen nog andere goede ideeën. Tamara kiest voor het afmaken van haar buizerd van papier-maché, die ze naar aanlei­ding van een natuurwerkstuk heeft gemaakt. Roofvogels interesseren haar mateloos en daarom heeft ze daar een eigen project over opgezet. De leerkracht is ondertussen  met groep 8 aan de instructietafel gaan zitten om gezamenlijk begrijpend lezen te gaan doen. Steeds is er de  afwisseling van individueel werken, in een groepje werken naar soms met de hele klas iets gaan doen.

Door op deze manier te werken met kinderen leren ze met anderen omgaan, elkaar te helpen, zelfstandig leermiddelen te gebruiken en eigen initiatieven te nemen. Zo wordt de betrokkenheid vergroot en vindt ontwikkeling plaats. Het onderwijs wordt afgestemd op de verschillen die er zijn tussen de kinderen. De leerkracht heeft als taak een (leer)omgeving voor kinderen voor te bereiden en hun ontwikkelingsproces te begeleiden.



2.2.3 Kwaliteitverbetering

De sterkte/zwakte analyse van de school

Voor de schoolevaluatie maakten we gebruik van het Werken met Kwaliteitskaarten van Kees Bos, een evaluatie in de teamvergadering, het inspectierapport en de intentieverklaring van het EGO.  Deze analyse wordt eens in de vier jaar uitgevoerd. Deze instrumenten inventariseren en geven een beeld van de school als geheel, hoe de school functioneert. Deze instrumenten kunnen het beste beschouwd worden als een spiegel, die de school zichzelf voor­houdt. Aan de hand van de uitkomsten wordt een plan opgesteld voor de komende vier jaar. In dit plan staan de zaken die vernieuwd moeten worden, zodat we steeds de kwaliteit van het onderwijs verbeteren.

 

In het Schoolplan 2011 – 2015 hebben we de volgende verbeterpunten opgenomen:

Ateliers
Bijna elke week zijn er de ateliers. Dit zijn workshopachtige middagen waar kinderen vaak zelf hun keuze kunnen maken wat ze graag willen gaan maken of doen. De onderwerpen zijn zeer gevarieerd en soms zijn het hele duidelijke techniekopdrachten.

 

 

We nemen deel aan de volgende onderwijsprojecten met als doel ons onderwijs te verbeteren en ‘het leren van elkaar’: